Manole’s tranen – een Roemeense legende

In de dertiende eeuw, op een zomerse ochtend, reed er een stoet ruiters door de vallei van de Arge. Het was de prins van Wallachia met in zijn reisgezelschap de beroemde bouwmeester Manole en diens negen ongeëvenaarde bouwlieden.

Aan een geitenhoeder vroeg de prins waar in de vallei de resten van een oude muur te vinden waren. De jongen wees met zijn stok naar een hazelaarbosje verderop en vertelde dat zijn honden altijd jankten en gromden wanneer ze bij de overwoekerde muur in de buurt kwamen. De prins glimlachte echter en leidde het gezelschap er recht naartoe.

Daar beval hij Manole en zijn bouwlieden om het hoogste, mooiste klooster ter wereld te bouwen. Hij beloofde hen goud en landgoederen als ze zouden slagen. Als ze zouden falen, zou hij ze levend begraven onder de hoekstenen ervan.

Spoedig hadden de metselaars het fundament gelegd, en nog voor de avond viel begonnen ze de muren van het grote klooster op te richten. Bij het aanbreken van de nieuwe dag was echter al hun metselwerk ingestort. Onverschrokken bouwden ze de muren opnieuw op, hoger en sterker. Maar wat ze bij dag opstapelden, viel bij nacht in elkaar. Weer bouwden ze, weer zakte alles in. Toen de prins kwam kijken en zag hoe weinig vooruitgang ze boekten, waarschuwde hij dat hun leven op het spel stond.

De volgende morgen versliep Manole zich, en toen hij ontwaakte riep hij zijn mannen en vertelde dat hij een droom had gehad. Een stem had hem verteld dat zij om te slagen een levende vrouw moesten inmetselen in de muur. Manole was erop gebrand het klooster in al zijn pracht en praal te bouwen. Hij liet allen daarom een eed zweren dat zij de eerste zus of echtgenote zouden offeren die de volgende ochtend haar broer of man eten zou komen brengen.

Bij dageraad de volgende dag zag Manole iemand de vallei in komen lopen. Als eerste. Het was zijn eigen vrouw, Ana. Dat kon niet waar zijn! Hij viel op zijn knieën en bad om een stortvloed die zijn vrouw terug naar huis zou spoelen. Zijn gebeden werden verhoord: zwarte donderwolken lieten zo’n onheil op de vallei los, dat de beken zwollen en de rivier buiten haar oevers trad. Maar Ana, die Manole’s voedsel voor die dag bij zich droeg, waadde onaangedaan door het water. Nu riep Manole de wind aan om door de vallei te blazen – een storm die de sparren kaal blies, de esdoorns boog en de bergtoppen afvlakte. Maar Ana klemde haar mand tegen zich aan en vocht dapper tegen de storm. Tot ze uiteindelijk aankwam.

De ambachtslieden en metselaars juichten toen ze haar zagen. Manole omhelsde haar alleen maar en overdekte haar met kussen. Toen leidde hij haar de steigers op, en haalde haar over een spelletje te spelen. Hij zou doen alsof hij haar inmetselde. Ze vertrouwde hem volledig, dus Ana liet hem steen na steen om haar heen opstapelen. Maar toen ze merkte dat hij bleef metselen, smeekte ze hem op te houden. Toen hij ter hoogte van haar borst was, schreeuwde ze dat hij hun ongeboren kind verdrukte. Met een kotsmisselijk hart legde Manole steen voor steen over haar schouders, over haar gezicht. De bouwlieden hoorden haar ondertussen nog kreunen dat haar kind gestorven was en haar eigen leven werd uitgedoofd.

Toen de prins terugkeerde met zijn soldaten, waren de bouwlieden op het dak van de hoogste toren bezig de laatste hand aan het klooster te leggen. De prins was vol verwondering en riep naar boven ze of ze ooit nog zo’n klooster zouden kunnen bouwen, maar dan nog fraaier. De metselaars lachten en antwoordden: ‘Natuurlijk, we kunnen altijd nog een groter gebouw maken, zelfs nog mooier dan dit!’ De prins liet onmiddellijk zijn soldaten de steigers en ladders weghalen, waardoor Manole en zijn mannen gevangen zaten op het dak. Zo zorgde hij ervoor dat er nooit een mooier gebouw zou verrijzen.

Nadat ze nagedacht hadden over hun noodlot, besloten de bouwlieden vleugels te maken van de houten dakspanten, zodat ze veilig naar beneden zouden kunnen vliegen. Een voor een sprongen ze van het hoge dak, en vielen te pletter. Manole, alleen op het hoge dak, hoorde het kreunend geschreeuw van zijn geliefde opstijgen uit het metselwerk. Zijn blik vertroebelde, de hemel draaide en wat boven was werd onder en andersom. Daar waar zijn lichaam neerkwam ontspringt nu een zilte bron. Men zegt dat het Manole’s tranen zijn.

Eigen vertaling en bewerking door Kaj, van een vertaling en bewerking van een Roemeense legende door Craig Coss en Mary Georgescu

Meer verhalen lezen? Koop dan een van mijn verhalenbundels!

Podcast: sprookje of waarheid?

Wil je de waarheid horen of liever een sprookje? In de praktijk valt het verschil misschien niet eens zo op. Luister hier de derde podcast die ik met Elianne Meijer voor Kerkzondergrenzen.nl maakte!

Podcast

Het verhaal van de Waarheid en het Sprookje is een bewerking van een ouder joods verhaal door Peter Vermaat, die weer door mij is bewerkt.

De muziek die je hoort is:
F.E.A.R. van Ian Brown
These Words van Megafaun
Fly van Child of Lov

Kerk zonder grenzen vind je hier (link)

De weg naar boven

‘Wil jij me de weg wijzen?’ vroeg de krokodil op een dag aan het nijlpaard.
‘De weg?’, zei het nijlpaard, ‘De weg waar naartoe?
Ik kan je de weg naar zee wijzen, dan moet je met de stroom mee die kant op. Ik kan je de weg naar de bergen wijzen: dan moet je tegen de stroom in zwemmen.’
Hij kuchte even.
‘Er is een weg naar het dorp dichtbij: dat is die oever op. En als je aan de andere kant het water uitgaat, is er ook een dorp maar dat is verder lopen. Ik hoef je niet te vragen of je de weg naar beneden kent hè, ouwe reus! Adem in en duiken maar!’

‘Ehm eigenlijk wil ik de weg naar boven weten’ zei de krokodil.

‘De weg wáár naartoe?’

‘Nou, naar boven…’

‘Waar is dat nou weer?’ zei het nijlpaard. ‘Hou je me voor de gek? Boven bestaat zeker niet hè! Ja dat moet wel, je houdt me voor de gek, haha, ouwe reus!’ En met veel vrolijke belletjes verdween het nijlpaard onder water.

De krokodil liet zich peinzend een eindje met de stroom mee drijven en zwom toen rustig weer terug. ‘Wat als het nijlpaard gelijk heeft,’ dacht hij, ‘en boven bestaat niet? Als boven niet bestaat, wie wijst me dan ooit de weg er naartoe?’

Meer verhalen lezen? Koop dan een van mijn verhalenbundels!

Onderwaterfeest

‘Wat?? Zijn de beren er ook??’ Rendier schudde zijn gewei van schrik. ‘Maar dit is toch een feest met de zoogdieren, de kuddedieren? Koeien en schapen en yaks en olifanten en lama’s. De beren zijn roofdieren! Dat gaat toch niet samen? Dat gaat toch niet?’

Aan de andere kant van de kamer hing mevrouw Kwal bij een tafeltje, met een glas spa in haar tentakel. Ze beet op de nagels van een andere tentakel terwijl ze bij zichzelf dacht:‘Ook al zoogdieren hier? Olifanten, paarden, maar weekdieren zoals ik? Ho maar! Lekker feestje is dit. Ik denk dat ik maar weer vertrek.’

Toen kwam de gastvrouw binnen. Ze klapte met haar staart op de grond tot iedereen stil was en zei toen met haar diepe lage walvisstem: ‘Wat goed dat jullie er allemaal zijn. Ik ga geen toespraken houden, want dat kan ik niet goed. Ik ga voor jullie zingen.’

Walvis deed haar mond dicht en begon haar walvislied te zingen. Geluiden zo laag dat je ze alleen kon voelen. En soms ietsje hogere geluiden die je net kon horen.
Alle dieren voelden het, en alle dieren hoorden het. Rendier begon met zijn gewei te bewegen op de muziek, hij merkte het pas toen hij zag dat Olifant met haar slurf heen en weer zwaaide. Maar hij stopte niet. Mevrouw Kwal zette haar glas neer en zwierde opeens sierlijk met haar tentakels wuivend rondjes om de tafel. Beer begon brommend mee te neuriën.

Met haar staart begon Walvis ritmisch op de vloer te slaan, terwijl ze bleef zingen. Langzaam maar zeker kwamen de dieren allemaal in beweging en dansten op de muziek.Eerst op hun eigen plekje, daarna meer en meer door elkaar, dwars door de zaal. Met elkaar dansten ze. Wolven met schapen, kippen met slangen, rendier met beer en kwal met olifant.

Ik stond erbij en keek ernaar en wist niet wat ik ervan denken moest. Maar god wat gaf het me een blij gevoel!

Meer verhalen lezen? Koop dan een van mijn verhalenbundels!

(Pinksteren 2016)