Biecht in de nacht (kerstverhaal)

Pater Harmannus was die dag vroeg op weg gegaan. De dagen waren kort en hij wilde voor donker in Eelde zijn. De volgende morgen zou hij daar preken, Kerstmorgen, voor de paar vrome zielen in de Mariakerk. Hij was er eerder geweest: toen was het zomer en was de lucht blauw met wolken als doorschijnend linnen. Vandaag was de lucht grijs en de wind guur. Harmannus rilde. Zijn monnikspij en de mantel die hij daar overheen droeg waren warm genoeg tegen de wind, dat was het niet. Het was de angst die met koude vingers zijn maag bewerkte. Want het laatste deel van zijn reis zou hem die dag door een donker bos voeren. Waar vanaf het invallen van de duisternis rovers de dienst uitmaakten. Hij merkte dat hij alleen al bij de gedachte daaraan onwillekeurig zijn pas nog wat versnelde. Lees verder